– Een momentopname. Een poging, om aan te geven wat er op een willekeurig moment op een willekeurige dag allemaal gebeurd. Eén moment. Waarin in deze poging om het te vertalen zelfs niet alles wat er door mij heen raast aan bod komt. Aan bod kan/mag komen. Omdat het te veel is. Te onveilig. Te vermoeiend. Misschien ben ik daarom de laatste tijd zo moe. Hoewel het niet anders is dan vroeger en ik toen nooit vermoeidheid voelde, amper sliep. – 

Once upon a time in Kortenberg…

Donderdag. 31 oktober 2019.

Het is elf uur zevenentwintig. Ik zit nog op de chauffage. 

Een horizontale, vintage ledenradiator van ongeveer 20 op 20 op 200 die op poten gemonteerd staat. Wit gelakt. 

Er staan er 2 naast elkaar om zo  de onderkant van bijna heel de raampartij, waar ze voor staan, voor hun rekening te nemen. 

De hard metalen compartimenten drukken in mijn zitvlak, tot halverwege de onderkant van mijn dijen. 

Ze staat nog aan en de warmte is eigenlijk net te hoog om comfortabel te zijn, zodat het zelfs ongemakkelijk wordt. Een grens aftastent bij de temperatuur-receptoren in de huid van mijn zitvlak en benen. 

Zonder de stof van mijn broek ertussen, zou het vel in vertraagd tempo eerste-graad brandsporen gaan vertonen als ik blijf zitten. Rode banen als markeringen op een canvas van huid trekkend. Ongeveer 5cm van elkaar, door de spaties tussen de leden. 

Het contrast met de kou die van de ruiten op mijn rug afstraalt is groot. 

Gesprekken buiten, achter mij, iets gedempt door het glas dat er tussen zit. 

Gesprekken in de leefruimte links van mij. 

Gesprekken in de eetruimte waar ik mij bevindt en van de begeleiding, in hun lokaaltje aan de andere kant van de gang. 

Ik kan de gesprekken, behalve die van de begeleiding allemaal volgen. Gesprekken zonder inhoud. 

Van de begeleiding snijdt enkel af en toe een woord door de ruimte omdat het wat luider wordt uitgesproken. Ze zitten ook een 8 meter van mij schat ik. Voorbij de neuriënde F… , de luidruchtige groep 4, de gang over. En de deur van het verpleeglokaal is half gesloten. 

Ik wou dat ik die gesprekken niet moest volgen. Geen enkele van die gesprekken. Ze slaan op niets. Zijn nutteloos. Maar ik kan mij niet blijven afzonderen. Ook al is dat wat er het sterkst aanwezig is. Vlucht! Het liefst was ik hier niet. 

Ik ben al content dat die gesprekken nu eens niet worden herhaald in mijn hoofd. Herkauwd. Hoewel het gesprek buiten, van de groep waar wij nu even deel van uitmaken, maandag terug ter sprake zal komen. 

Rechts van mij, in de keuken, zijn 2 paar voetstappen. Ik heb ze gehoord en gevoeld. Er rommelt iemand in de koelkast en een ander in de kast van de tassen. 

Ik zit niet aan tafel, op de stoel, die net voor mij staat, omdat F… iemand is die veel ruimte inneemt. Niet van nature anderen hun ruimte laat. Onbedoeld bedoeld denk ik. Ze wil gezien worden. Gehoord. Maar toch ook niet. Anders. Toch zeg ik niets, want ze is onder de façade, de lach die ze tentoon stelt, heel verdrietig. Heel kwetsbaar. Ik ken het. Er is geen behoefte om haar onbedoeld te kwetsen, want alles kwetst haar, maar evenmin om voor haar te zorgen. Dus blijven we liever op afstand. 

Mijn bloeddruk was minder maar nog steeds hoog om acht na tien. 152/97. Het is geen 169/105 meer maar als ze nu zouden meten zou hij toch weer hoger zijn. Ik voel het. Merk het op. Wat zou dat toch zijn? Stress? Angst? Angst is een slechte raadgever. Ben ik dan weeral zo ver afgesloten van mezelf dat de somatische uitingen van mijn omhulsel verdoken blijven voor mezelf? Er gewoon weer geen rekening mee wordt gehouden. 

Geschuifel van stoelen. Echt niemand neemt hier de moeite om zijn stoel op te heffen. De drukte die hier wordt gegenereerd is soms echt niet te harden. 

Hoe deed ik dat vroeger? Het stoorde toen ook, donderde toen ook galmend door heel mijn lijf maar toch had ik er toen ergens minder ‘last’ van. Kon ik er mij nog meer voor afsluiten. Of anders. 

Mijn schouders doen pijn, en mijn nek. Van dat metaal? Ik voel dat metaal zitten. In mijn schouders, in mijn arm. Door de temperatuurschommelingen van de herfst? 

Nee ik voel het altijd. Alleen is het nu zeurender. 

Kon ik er mij beter voor afsluiten vroeger, voor al die drukte, zonder echt afsluiten. Of zoiets. Beweging in de verpleegpost. 

Wat moet ik toch aanvangen met die beeldende therapie. Ja ze is haar naam: Lieve. Ik weet dat je graag tekent en zo, maar als je het niet durft tonen, wat moet ik dan doen. Nee ik wil niet forceren, weet nu dat creativiteit niet te forceren is maar wat zit ik daar dan te doen? Ik kan daar niets op papier zetten. Nog niet. En misschien wel nooit meer. Waarom help je niet? Waarom ben je zo bang?

Mijn schouders doen echt pijn, ..denk ik. Temperatuurschommelingen zijn lastig. 

De schaduw van een vogeltje glijdt over tafel en twee korte piepjes vertellen dat het een koolmeesje is. Luider dan moest het een pimpelmeesje zijn maar duidelijk een mees. En staartmezen zijn hier nog niet gezien. 

Ik wil doorgaan. We komen niet graag te laat. Nergens. Dat geeft ons onrust. Maar de leden van de ‘groep’ nemen het niet zo nauw met op tijd komen. Niemand hier trouwens. Ga ik al door, gaan we niet als ‘groep’. Misschien zeg ik al dat ik doorga. Als we al doorgaan hebben we meer ruimte. Kunnen we misschien kiezen waar we zitten. Moet er geen plaats worden genomen onder alle kijkende ogen op een plaats die nog vrij is maar waar we liever niet zitten. Tussen mensen. Mensen zijn niet te vertrouwen. 

Als ik niets zeg hoeven ze zich ook niet verplicht te voelen om hun sigaret te doven en al mee door te gaan. Hoef ik ook niet te praten. Er is geen zin om te praten. Niet die oeverloze op niets slaande gesprekken. Nutteloos. 

Alles is nutteloos. Mensen zijn wreed. Wrede wezens. 

Jongens toch!, ik ben zover weg. Weer zover weg. 

Ik ben zo ontzettend dom. 

Doorgaan. Dan is er ook meer ruimte in de gang. Minder mensen die voor of achter mij lopen. 

11u 28’. Opstaan en doorgaan. 

Mijn billen verwelkomen de temperatuurdaling als ik mij in beweging zet. 

Ik ga door de keuken, daar is nu niemand. Hoef ik niemand te passeren die zich plots zou bewegen en aan haar stap te horen, is tegen de tijd dat ik de keuken door ben, J…, de verpleegkundige die ik zag doorgaan, bij de deur om de afdeling te verlaten. 

Dan hoef ik die klink niet vast te nemen. 

Nog twee andere voetstappen volgen. Iets inhouden. De metaalachtige klik van de afdelingsdeur. Geschuifel daarachter. Goede timing. Ik glip mee door. 

Weinig mensen in de gang voor mij, achter mij of komende van de zijbeuk, uit de richting van het congrescentrum. 

Minder gekletter van voetstappen. Passen tellen, niet op dorpels of onderbrekingen stappen, deuren tellen, … Laat mij gerust! 

Blijf niet staan in dat deurgat, blijf niet staan in dat deurgat. 

Oef. Waarom blijven mensen staan in een deurgat als er nog moet gepasseerd worden? Rare vorm van contact zoeken. Als dat is waarom ze het doen. 

Rillingen geeft het. Rillingen over mijn ruggengraat. Poriën die samentrekken en haartjes zwepend doen opveren als losgemaakte antennes. 

De vergaderzaal in. Plaats genoeg. Daar, links in de hoek, zicht op alles en iedereen, en nog een beetje plaats om iets op te schuiven moest iemand de stoel rechts van mij nog bezetten. 

De ruimte is nog koel. Fris zelfs. Er staat op het oosten een raampje open. 

Zouden die beseffen, echt beseffen hoeveel energie het kost om jezelf elke keer tegen te houden.  Elke keer als je op het perron staat bijvoorbeeld? Wachtend op…. de trein. 

Ze zien dat we aan het afzien zijn zei A…, de hoofdverpleegster. 

Ze hebben geen idee. 

De herfstzon verlicht het tuintje links van mij, waar een koolmees zich baas probeert te houden op een rivaal. Raar, want ik dacht niet dat ze buiten het broedseizoen zo’n territoriaal gedrag tentoon spreidde. En winter is het ook nog niet dus is er ook nog voldoende eten. 

Ik zou liever daar in de zon zitten. Ik hou van de zon, van de warmte van de zonnestralen op mijn huid. Ook al is het totaal nutteloos. 

Van iets te proberen houden dat is. Van ‘houden van’. Niet de zon. De zon is niet nutteloos. Waarden zijn hier nutteloos. Echte waarden. 

Mensen vervangen ze door normen. Hún normen. Hoe het hun best uitkomt. Valse normen. 

Deze zaal ligt op het zuiden georiënteerd. Aan de voorzijde van het ziekenhuis. 

Langs de steenweg. Waar veel gerij op is. 

Voetstappen in de gang, voetstappen die de zaal binnen komen, geschuif van stoelen onder het geraas van het verkeer op de steenweg. 

De wandklok hier is van een ander merk en je hoort de seconden tikken. Luid. 

Onrust. Ergens, denk ik, is er onrust. 

De temperatuur in de zaal begint lichtjes te stijgen met het toenemen van het aantal individuen die de zaal betreden, maar van de glazen deur waar ik naast zit glijdt een verwelkomend briesje over mijn linker zijde. 

Tik tak, tik tak, dondert de klok. 

Kuchjes, de laatste voetstappen, mensen die verschuiven op hun stoel… 

Het harde hakken van voetstappen op de tegels, met doelbewuste tred, van de laatste patiente die binnen komt, overstemt heel even, met een haast militaire precisie, al het andere geluid op haar weg naar de overkant van de zaal. 

Om exact 11u30’ begint de gemeenschapsvergadering. 

Op de klok aan de muur, maar die staat niet juist. 

Er zit niemand direct naast mij. Gelukkig. 

Dokter M… opent met de aankondiging dat er niemand nieuw is gestart deze week.

Mijn schouders beginnen mij te ambeteren, en dat ik geen controle kan houden over de bewegingen van vanbinnen. 

Stilte. 

Behalve van de seconden, die doordreunen, en van het geraas op de steenweg. 

Behalve de koolmees, de wind, het ademen van anderen en mezelf. 

Iemand van groep 2 komt met een item, om meer zeggenschap te hebben in de menu. 

Een vlinder fladdert voorbij de zuidelijke raampartij. 

Ik wil naar buiten. Buiten gaan spelen. Achter die vlinder aan. 

Onrust. Waarom is het zo moeilijk de laatste tijd om te controleren? 

Blikken houden ons in het oog. 

Er zitten weer nieuwe mensen. Mensen die we niet kennen. Die zich niet voorstellen. Wie zijn dat? Wat is hun functie binnen Klipp? 

Ik wil iets zeggen maar ik mag niet. 

Het gesprek is over gegaan van samenwerken per groep, om een menu samen te stellen voor de kooktherapie, naar het uitblijven van samenwerking voor groepsactiviteit. 

Het schel kletterende metaal van de lege bruggen, voortgetrokken door ronkende vrachtwagens die waarschijnlijk op weg zijn om een nieuwe lading wagens op te halen overstemt heel even het monotone geraas van het andere verkeer dat onophoudelijk de conversaties ondersteunt. 

De innerlijke druk verhoogt zonder duidelijke reden en met elke hoorbare hartslag, ondersteund door het knallen van de secondewijzer, merk ik elke samentrekking van die pomp die mijn hart is. 

Krachtig, maar ook vermoeid. 

Alsof het bloed dat ik door mijn aders voel kruipen te stroperig is geworden en het veel meer moeite kost aan die pomp om het rond te stuwen. 

Er is ook een druk in mijn schedel. Alsof mijn hersenen op het ritme van die seconden tegen de binnenkant van die schedel drukken. Pulserend zich een weg naar buiten trachten te banen via de slapen. 

Weer stilte. Voor wat dan stilte mag noemen. 

De vraag is, terecht volgens mij maar teleurstellend voor de aangever, op een sisser afgelopen. 

De vlinder passeert weer even net als de nog 100’den gedachten die bij mezelf voorbij fladderen. 

De hoofdverpleegkundige van de afdeling haalt een nieuw item aan. 

Chat-groepen. 

De mensen willen hier vriendjes met elkaar zijn. Mensen willen altijd vriendjes zijn. Maar het betekent niets. Binnen de kortste keren komt hun ware aard boven. Vervloeit vriendschap in hun normen. Tot het niets meer waard is. 

Ik moet mijn ogen even sluiten, want ook al is het normaal gezien niet bewust op te merken voor het menselijk oog, flikkert het kustlicht van de tl-lampen als een stroboscoop in mijn ogen. Met de frequentie van de 50 Hertz van het lichtnet. 

Te veel informatie gaat daardoor verloren, voor de verpleging, zeggen ze. Informatie die in de groep blijft en niet persoonlijk tot bij de verpleging geraakt. 

Ik ben hier niet om vriendjes te maken. Ik wil hier niet zijn. Zou hier niet zijn als ik het alleen kon. 

Ik zou mijn mening willen geven maar mijn mening telt niet. Die is niets waard. Iedereen heeft altijd maar meningen, meestal ongestaafde, en het geluid van de klok en de steenweg overtroeft mijn denken. 

Zouden die hier kunnen luisteren? Hoe moet ik vertrouwen? Hoe moet ik nu nog proberen vertrouwen? Ik heb te veel afstand van mezelf, daardoor ook te veel afstand van wat in groep wordt gedeeld, zodat ik er niets mee kan. Hoe kan ik mezelf helpen? Hoe vind ik handvaten voor ons? Want die groep vertrouwen, gaat nooit gebeuren. 

Verdomme mijn schouders doen echt pijn. 

Het is erg, hulp nodig te hebben. 

En dat die hulp verkeerde hulp biedt. 

Hoe goed bedoeld ook. 

Hulp die grotendeels schaadt. 

Maar er zelf blind van overtuigd is het beste voor je te doen. 

Wat je ook zegt. Of nog mag zeggen. Omdat ze niet kunnen luisteren. Niet echt. Wij ook geen vertrouwen meer hebben dat ze wel nog kunnen luisteren. Voorlopig bewijzen ze dat ook. 

Ze hebben zelf te veel omkadering nodig. Te veel houvast. Aan wat ze kennen en/of denken te kennen en te weten. 

Het is erg, niet anders te kunnen. 

Dan die ‘hulp’ te aanvaarden, omdat dat een deel van het probleem is. Van ons probleem. Doen wat moet. Voor anderen.  QuickSilver. 

Het is erg, hulp nodig te hebben.

Angst, is een slechte raadgever. Vanuit elk perspectief.

Hoogmoed evenzeer. 

En onder alle tinten grijs, ís alles zwart-wit. 

Dát, is mijn realiteit.

Dat, is dé realiteit. 

Om kwart na twaalf wordt de vergadering beëindigd en wordt er gewacht tot bijna iedereen buiten is om zelf ook terug naar de afdeling te gaan. Over dorpels en spaties stappend. Tellend en tikkend. Vergezeld door 1000’den gedachten en prikkels. 

Ver weg van mezelf. 

Hg80 © MMXIX

Je kan misschien ook genieten van:

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *