‘k Voel me weer verdwaast vandaag.

Wazig.

Er helemaal niet bij.

‘k Ben zó opgestaan, zoals ‘k gisteren ook gaan slapen ben.

Weg.

Niet aanwezig.

Ver buiten enig zelfbesef.

Ver weg van enig ik-narratief.

Alsof er weer, en meer nog dan anders, een gum is gebruikt om in m’n brein elke mogelijke emotionele of gevoelsmatige koppeling met elk “ik” uit te gummen.

Weg alle ik-gevoel.

Weg elk zelfbesef.

Zelfs m’n sterke zintuiglijke zelfbewustzijn lijkt me deze keer te zijn aangetast.

Al zou ‘k dan nog steeds een plattegrond kunnen tekenen van waar ‘k overal geweest ben, het lijkt allemaal onecht.

Als in een soort half wakkere droom.

Of iets van uit een feuilleton dat ooit, lang geleden, eens gezien is.

Iets dat ‘k ooit eens gelezen heb.

Ergens.

Vluchtig.

Een synopsis, meer niet.

Een gedetailleerde plattegrond, met onder andere ook enkele gedetailleerde gegevens zoals 306 -de parkeerplaats in de ondergrondse garage, en een korte, vluchtig bekeken synopsis die ergens een beetje ter verduidelijking en als aanvulling aan die plattegrond is toegevoegd, om enige chronologie te kunnen ondersteunen.

Veel meer niet.

Veel meer blijft er niet over.

Moest ‘k praten?

‘k Had geen zin om te praten.

Maar ‘k praatte toch.

Om de oorverdovende drukte in m’n brein wat te reduceren.

Om te kalmeren?

Nee, om te conformeren.

Weet je wat ‘k nog weet?

Dat ‘k daar had willen blijven.

Dié gedachte werd gedeeld.

Dat ‘k daar wou blijven staan.. in de zon, in de wind.. en de blik op het oneindige van die grijs-blauwe einder.

Die dunne streep in de verte, waar het blauw van de lucht en het grijs van het water elkaar van’t uiterste Westen tot ‘t uiterste Oosten zacht raakten.

Bevroren in de tijd.

Dat ene moment bevroren in de tijd.

Zo, had ‘k daar willen blijven staan.

De warmte van de lentezon die, als de teder zachte aanraking van een met ingehouden adem eerste verkennende contact tussen de naakte lichamen van geliefden, met die in steeds toenemende spanning opbouwende warmte die met een diep, zich snel verspreidend verlangen heel je wezen beroert, de huid doet gloeien.

Die bries, als een vol van verwachting trillend uitgeademde fluistering, die fluweelzacht over je lippen glijdt.

Die einder..

Met niks meer daartussen.

Geen gedachten, geen moeten..

Niks dan de vredige stilte van het staren in de onvoorwaardelijke liefde van een moment.

Een moment.

Eén enkele seconde.

Eén seconde van pure, onvoorwaardelijke wederzijdse liefde van het bestaan in dat ene moment.

‘k Stel me voor dat dat iets is wat je ook in de ogen zou kunnen zien van een geliefde, waarmee je zo’n verbondenheid voelt, dat die elke behoefte tot praten vanzelf doet verdwijnen.

Elke nood tot conformeren overbodig maakt.

Een moment waarin je, kijkend in die ogen, niet zoals ze zeggen je jezelf verliest, maar waarin je net jezelf vindt.

Terugvindt.

Dat moment waarop de tijd stilstaat, alles rondom je verdwijnt en je verbonden wordt als één.

Met elkaar, de omgeving en met dat moment.

Dat ene moment van gewoon ‘zijn’.

Niks meer dan ‘zijn’.

O, had ‘k die seconde maar kunnen pauzeren.

Had ‘k de tijd maar even, voor eeuwig, kunnen doen stilstaan in dat moment.

Die lentezon, die m’n huid teder warm kuste.

Dat briesje, als een frisse tinteling over m’n aangezicht.

Heel even was ‘k helemaal alleen op de wereld, in pure harmonie, met niks meer tussen mij en die eindeloze einder.


𝒾∂เรᗪ𝔫©️MMXXIV

Je kan misschien ook genieten van:

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *